Wie kreeg in Nederland kiesrecht en waarom? In 1795 vonden de eerste verkiezingen voor een nationaal vertegenwoordigend orgaan plaats, de Nationale Vergadering. Sindsdien werden er tot de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht in 1919 op gezette tijden discussies gevoerd over de vraag wie kiesrecht mocht hebben en waarom. Was het kiesrecht een mensenrecht of een grondrecht, of was het kiesrecht een bevoegdheid die door de staat aan een deel van zijn burgers werd gegeven om zijn functioneren te optimaliseren? Geen kiesrecht, maar een kiesbevoegdheid? Deze vragen leidden van tijd tot tijd tot heftige debatten met als hoogtepunt de Kamerontbinding van 1894 waarin voor- en tegenstanders van uitgebreid kiesrecht tegenover elkaar stonden en verschillende politieke partijen uit elkaar vielen.
Ook na de invoering van het algemeen kiesrecht verstomde het debat niet. Moesten buitenlanders woonachtig in Nederland eigenlijk geen kiesrecht krijgen? Hoe laag moest de leeftijdsgrens zijn en wie mocht er uitgesloten worden van kiesrecht? Waren dat vroeger bedelaars en dronkaards, tegenwoordig wordt erover gesproken om personen die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde, zoals terroristen, het kiesrecht te ontnemen.